n de 19e eeuw hielden sommige schilders van
Nederlands landschap de plekken waar ze
schilderden geheim, bang dat drommen
nieuwsgierigen er de schoonheid van zouden
bederven. Aan hen moet ik denken terwijl
Eenhoorn
dwars over het koele maar zonovergoten IJmeer naar
de Uitdammerdijk zeilt. Een zeilvriend deed minder
geheimzinnig: “Echt een wonder, zo’n beschut
watertje tussen een oude dijk en nieuwe natuur. En
er staat nog genoeg water ook, althans voor jouw
scheepje.”
Het is nog even zoeken, in het felle voorjaarslicht zie
je geen omtrekken, alleen een bejaard dijklichaam
met een ononderbroken patroon van groen, grijs- en
geeltinten waarboven wilgen wuiven. Een paar verre
kerktorens wijzen stijfjes naar de hoge blauwe hemel.
Pas op een halve mijl zie je voor de dijk een lage
vooroever met een verspringing waar een ingang zou
kunnen zijn. Vijf minuten later zien we het gat en kijk
ik over de schaars begroeide vooroever op een
glinsterend lint van stil water waarop een geankerd
schouwtje drijft. Op tweehonderd meter strijk ik de
fok, waarop de vooroever ontploft tot een wolk van
duizend krijsende kok- en zwartkopmeeuwen en
sterns. Aan de wind over stuurboord zeilt
Eenhoorn
onder kluiver en grootzeil het gat binnen, recht op
de dijk af; hopelijk had mijn zeilvriend gelijk over de
waterdiepte.
foto:© Ruud Kattenberg