p intuïtie overstag. Het tuig rammelt. Opnieuw
gekrijs van opgeschrikte en weer landende
vogels, die duidelijk geen zeilschepen gewend zijn.
Het waterlint is over bakboord net bezeild. Traag
verlijeren we naar de vooroever: stenen kanten,
onderbroken door met struikjes en gras begroeide
strandjes waarop talloze watervogels druk bezig zijn
met wat watervogels in de lente zoal doen. Golven
hebben hier en daar gaten geslagen en mini-lagunes
gevormd waar scholeksters pikken naar leven en
nijlganzen waakzaam pootjebaden. Hier en daar
zwemmen eenden en zwanen. Een enkele
aalscholver steekt paniekerig zijn reptielenkop uit
de golfjes. Lepelaars hebben hier gebroed. Deze
winter zijn hier zelfs flamingo’s gespot.
Verderop, net voorbij het geankerde schouwtje -
een verweerd verlaten scheepje - drijft een geel
drijfbakentje met rood-wit-rode kop: daarachter
begint het beschermde natuurgebied: compensatie
voor door IJburg vergane natuur. Goed, verder gaan
we niet.
Eenhoorn
draait in de wind, ik strijk de
kluiver, laat het anker en tien meter ketting vallen
en strijk het grootzeil. Als dat is gebeurd, is er rust.
Er klinkt alleen zacht gakken van ganzen, het scherpe
krie-krie van sterns die om
Eenhoorn
duiken op
visjes, af en toe het aanzwellen van gekrijs als
meeuwen opgewonden opvliegen bij de ingang,
steeds in discussie over elke centimeter territorium.